In Persuasive Communication [1] onderzoeken we het fascinerende interactieproces tussen kenmerken van de gecommuniceerde boodschap en de reacties die deze boodschap en diens specifieke kenmerken teweeg brengen bij de ontvanger: We investigate how argumentative, narrative, and stylistic message features evoke and guide cognitive and affective processes that ultimately determine the receivers’ attitudes, intentions, and behaviour. In een experiment zou een onderzoeker tekstkenmerken kunnen manipuleren om na te gaan welke variant succesvoller is, voor welke doelgroep, etc. Toen ik onderstaand filmpje zag was ik aangenaam verrast: twee tekstvarianten zijn in een real life situatie ‘getest’ en het effect van de ingreep is zichtbaar gemaakt. ’t Is indrukwekkend om te zien hoe een kleine tekstuele ingreep een enorm persuasief effect heeft. Met een taalkundige analyse kunnen we dat misschien beter begrijpen. What did you do to my saying? – I wrote the same… but in different words…
In de volgende analyse laat ik zien hoe we vanuit taalhandelingstheorieën en theorieën over beleefdheidsstrategieën wat beter kunnen begrijpen waaróm die wonderlijke wending optreedt.
Communicatieve en pragmatische competentie
Bij taalgebruik is bijna altijd de interpersoonlijke functie van taal van groot belang: naast het duidelijk communiceren van de boodschap (linguïstische, communicatieve competentie) is ‘pragmatische competentie’ een minstens even belangrijke factor. De spreker zal duidelijk moeten maken wat het communicatieve doel is van zijn uiting – dat hij een verzoek doet, om wat geld neer te leggen -; maar bij de interactie tussen spreker en aangesprokene zeggen de woordkeus en de gekozen strategie ook iets over hoe de spreker de relatie met de aangesprokene ervaart of hoe hij wil dat die relatie wordt ervaren. Communicatieve en pragmatische competentie houdt niet alleen een linguïstisch correct taalgebruik in, maar veronderstelt ook inzicht in wanneer, hoe en in relatie met wie taaluitingen geslaagd en effectief zijn, en de vaardigheid in het toepassen van deze inzichten. Als onderdeel van communicatieve competentie hanteren gesprekspartners bewust en onbewust communicatiestrategieën die de persuasieve effectiviteit van de interactie beïnvloeden. De ruime aandacht in pragmalinguïstisch onderzoek voor het gebruik van beleefdheidsstrategieën is te verklaren uit het feit dat juist in het verschijnsel ‘strategische beleefdheid’ de interpersoonlijke functie van taalgebruik zo duidelijk naar voren komt. Strategische beleefdheid kan het effect zijn van indirect / impliciet taalgebruik. Er is sprake van indirect / impliciet taalgebruik als maximen van Grice’s Cooperative Principle geschonden worden. Dit Samenwerkingsprincipe (Grice, 1967, 1975): stelt:
Make your conversational contribution such as is required, at the stage at which it occurs, by the accepted purpose or direction of the talk exchange in which you are engaged (1975: 45).
Het Cooperative Principle omvat een aantal maximen, gedragsregels voor efficiënte conversatie, die niet als sturende richtlijnen begrepen moeten worden; ze beschrijven een onderliggend basisprincipe voor conversatie in het algemeen. Ze zijn dus beschrijvend en niet voorschrijvend van aard. Het betreft de volgende principes of maximen:
- kwantiteit: wees zo informatief als nodig is en geef niet meer dan de vereiste informatie;
- kwaliteit: zeg alleen datgene waarvan je weet dat het waar is;
- relevantie: geef alleen die informatie die van belang is;
- stijl: vermijd onduidelijkheid en ambiguïteit in je uiting, geef de informatie zo kort en gestructureerd mogelijk.
I’M BLIND. PLEASE HELP In het filmpje zijn de boodschap en haar bedoeling aanvankelijk gegoten in de meest directe taaluiting; dat de uiting als taalhandeling een verzoek is wordt op de meest directe manier verwoord: met de imperatief-vorm help, vergezeld door de beleefdheidsmarkeerder please, die in het Engels een bijna vast bestanddeel is bij veel verzoeken, vooral om de (te) directe kracht van de imperatief af te zwakken. Het enige dat daaraan vooraf gaat is de rechtvaardiging voor het verzoek: I’m blind. De blinde man heeft zich gehouden aan Grice’s maximen. Maar daarmee lijkt hij het uiteindelijke doel niet te bereiken.
De meerwaarde van het schenden van de maximen
Het belang van het bestaan van deze principes is gelegen in het feit dat een spreker bewust één of meer maximen kan schenden, omdat hij er op rekent dat de hoorder geen redenen heeft om aan te nemen dat de spreker niet-coöperatief zou willen zijn. De spreker rekent er ook op dat de aangesprokene veronderstelt dat de spreker iets anders bedoelt dan hij letterlijk zegt, en dat de betekenis waarvan de hoorder veronderstelt dat de spreker die voor ogen heeft, overeenkomt met de door de spreker bedoelde betekenis (Grice, 1975: 50). Kortom: een spreker kan naar hartelust maximen schenden, zolang de bedoeling van de indirecte taaluiting door de aangesprokene herkend wordt; als een spreker daar voldoende vertrouwen in heeft, kan hij/zij juist door het schenden van Grice’s maximen een groter persuasief effect behalen: het Samenwerkingsprincipe voorspelt immers: spreker en aangesprokene gaan ervan uit dat een spreker een boodschap zo helder mogelijk, zo kort en zo direct mogelijk formuleert, en als hij dat niet doet dan zal de aangesprokene bij het interpreteren een extra effect ervaren, een toegevoegde waarde.
I wrote the same […]
zegt de dame die de tekstuele ingreep pleegde, als antwoord op de verbaasde vraag van de blinde ‘wat heb je met de tekst gedaan?’ De vraag is nu: wat is de meerwaarde van een indirecte, impliciete taalhandeling? ‘waarom zeg je niet gewoon wat je bedoelt?’ zou een aangesprokene kunnen denken. Welke krachten maakt deze schending van het Cooperative Principle los? Weegt die meerwaarde op tegen het verlies aan duidelijkheid en eenduidigheid? In de interactie-situatie van het filmpje is dat zo. De onduidelijkheid van de impliciete uiting weegt ruimschoots op tegen het verlies aan duidelijkheid. Het Politeness Principle van Leech (1983), dat hij op hetzelfde niveau plaatst als Grice’s Cooperative Principle, geeft daar meer inzicht in.
Leech’s benadering: problem-solving taak voor spreker en aangesprokene
In Leech’s pragmalingüistische benadering van taaluitingen (1983) staat de probleemoplossende taak van spreker en hoorder centraal. Het proces van probleemoplossing verschilt tussen spreker (productietaak) en hoorder (interpretatietaak):
Pragmatics involves problem-solving both from S[peaker]’s and from H[earer]’s point of view. From S’s point of view, the problem is one of planning: ‘given that I want the mental state of the hearer to change […] in such and such ways, how do I produce an utterance which will make the result most likely?’ From H’s point of view, the problem is an interpretative one: ‘Given that S has said U[tterance], what is the most likely reason for S’s saying U?’ (Leech, 1983: 36).
De spreker weegt dus af: met welke uiting verander ik de mental state of the hearer?; de aangesprokene interpreteert: waarom zegt de spreker op juist déze manier wat hij wil zeggen? Het belang van Leech’s theoretisch raamwerk is gelegen in het feit dat hij een onderscheid maakt tussen illocutionary force en rhetorical force die samen de pragmatic force bepalen:
- het illocutieve doel van de spreker verwijst naar welke taalhandeling hij wil realiseren – in dit geval een directieve taalhandeling, een verzoek: houding en gedrag van aangesprokene beïnvloeden, i.c. een beetje geld neerleggen.
- sociale interpersoonlijke doelen (welke positie de spreker inneemt wat betreft oprecht zijn, beleefd zijn, ironisch zijn; of het versterken van de sociale band, betrokkenheid, engagement, etc.).
Het tact-maxime
Dit onderscheid wordt uitgewerkt door binnen het domein van de interpersonal rhetoric niet alleen uit te gaan van een grondbeginsel van samenwerking (Grice’s Cooperative Principle) maar op hetzelfde niveau een tweede grondbeginsel te veronderstellen, dat van beleefdheid, in Leech’s terminologie: tact. Leech veronderstelt in zijn beleefdheidstheorie een nauwe interactie tussen beide principes. Hij ontleedt het Beleefdheidsprincipe, naar analogie met Grice’s Samenwerkingsprincipe, in maximen, waarvan het tact-maxime het belangrijkste is:
cooperation and politeness […] are largely regulative factors which ensure that, once conversation is under way, it will not follow a fruitless or disruptive path. (Leech, 1983: 17).
Het aantrekkelijke van deze visie is het feit dat de regulerende werking van het Beleefdheidsprincipe een verklaring biedt voor de kloof die bij analyse van taalgebruik ontstaat tussen het Samenwerkingsprincipe en feitelijk, indirect taalgebruik, waarin de illocutieve strekking (het communicatieve doel: een verzoek doen) verschilt van de letterlijke betekenis:
far from being a superficial matter of ‘being civil’, politeness is an important missing link between the Cooperative Principle and the problem of how to relate sense [de min of meer letterlijke betekenis van de gebruikte woorden] to force [de bedoelde betekenis] (Leech, 1983: 104).
Het belangrijkste maxime van het Beleefdheidsprincipe is het tact maxime waarin twee dimensies een rol spelen:
- de kosten-baten dimensie: minimize (the expression of beliefs which express or imply) cost to other, bijvoorbeeld ‘heeft u een euro voor me, dan kan ik de bus nemen’ veronderstelt minder kosten / moeite voor aangesprokene dan ‘kan ik met u meerijden en wilt u me dan bij het station afzetten?’ en maximize (the expression of beliefs which express or imply) benefit to other.
- de optionality dimensie: de mate waarin aan de hoorder de mogelijkheid geboden wordt om niet aan het verzoek te voldoen
De kracht van een hint: maximale optionality, minimale impositive force, maximale tact
Die optionality-dimensie vinden we ook terug in de beleefdheidsstrategieën van Brown en Levinson (1987). Zij onderscheiden een aantal niveau’s om de impositive force (de mate waarin je je opdringt aan de aangesprokene) van een verzoekuiting te verminderen. Eén strategie is de verzoekuiting te formuleren als een hint. Vanuit het perspectief van taalhandelingstheorieën is een hint een extreem indirecte strategie om een verzoek te formuleren: de illocutieve kracht van het verzoek kan betwijfeld worden, waarmee de impositive force geminimaliseerd wordt. Dat gebeurt bijvoorbeeld in een mogelijke uiting aan een voorbijganger: ‘niemand kan blijkbaar een paar centen missen om deze blinde meneer te helpen’. Het interessante van een hint is het feit dat zowel spreker als aangesprokene niet gehouden hoeven zijn aan de illocutieve strekking van een verzoek:
- de spreker heeft met deze uiting niet per se een verzoek gedaan; ook al is het formuleren van een verzoek zijn communicatieve doel, hij laat in het midden of hij die taalhandeling ook daadwerkelijk gerealiseerd heeft: de impositive force van het verzoek is geminimaliseerd.
- de aangesprokene kán de uiting interpreteren als een heel indirect geformuleerd verzoek (om in tegenstelling tot al die anderen wél wat geld achter te laten), maar hij kan de uiting net zo goed interpreteren als een bewering, een constatering van de spreker over het gebrek aan vrijgevigheid ten opzichte van de minder bedeelde medemens. De aangesprokene hoeft zich niet aangesproken te voelen.
In een hint is de requestive transparency (de term is van Weizman, 1989) geminimaliseerd. Dat is in sterke mate gebeurd in de nieuwe versie van de boodschap van de blinde. Grice’s maximen zijn maximaal geschonden: IT’S A BEAUTIFUL DAY AND I CAN’T SEE IT.
Wat is er veranderd?
- in deze uiting is op ’t eerste gezicht niets meer over gebleven van de verzoek-uiting help; de meest directe realisering van de taalhandeling ‘verzoek’ is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een hint, een verzoek (?) met minimale requestive transparency;
- de rechtvaardiging voor het verzoek (I’m blind in de eerste versie van de boodschap) is er nog wel, maar wordt niet meer vooropgesteld als motief voor help;
- eerst deelt de blinde met alle voorbijgangers de mooie en positieve ervaring van a beautiful day;
- pas daarna, en ingebed in die gemeenschappelijke positieve ervaring, wordt gerefereerd aan blind zijn: and I can’t see it. Het blind zijn wordt niet vooropgesteld, het wordt slechts gerelateerd (gekoppeld met and) aan de gezamenlijk ervaren beautiful day.
De meeste voorbijgangers realiseren zich waarschijnlijk pas dat ‘het een mooie dag is’ en dat het iets bijzonders is om dat te ervaren als daar ook iemand blijkt te zijn die zoiets vanzelfsprekends dat iedereen kan zien, niet kan zien. ‘Tel je zegeningen’, en sta daar even bij stil; en als je dan toch even stil staat, toon dan wat medeleven met iemand die die zegening niet kent. Verwijzingen
- Brown, P. & Levinson, S. (1987). Politeness: some universals in language usage. Cambridge: Cambridge University Press.
- Grice, H. (1967). Logic and conversation, een onderdeel van Grice’s William James Lectures aan de Harvard University.
- Grice, H. (1975). Logic and conversation. In P. Cole & J. Morgan (red.), Syntax and Semantics, 3: speech acts (pp. 41-58). New York: Academic Press.
- Leech, G. (1983). Principles of Pragmatics. Essex: Longman.
- Weizman, E. (1989). Requestive hints. In S. Blum-Kulka, J. House & G. Kasper (Eds.), Cross-cultural pragmatics: requests and apologies (pp. 71-95). Norwood, NJ: Ablex.
- [1] Persuasive communication is een onderzoeksgroep van het Center for Language Studies van de faculteit Letteren van de Radboud Universiteit. [fancy_link link=”http://cls.ruhosting.nl/persuasion/” target=”blank”]CLS – Persuasive communication[/fancy_link]
Boeiend exposé over het praktisch toepassen van taalwetenschap. Wat ik echter mis in dit verhaal, is de belangrijke rol van de situatie (iemand zit op een kleedje in de openbare ruimte, bij voorkeur met wat sjofele kleren aan) en de aanwezige technologie: vooral het blikje om geld in op te vangen, dat duidelijk de bedoeling van de blinde illustreert: geef mij geld. Bovendien zie je vaak dat mensen in dergelijke situaties alvast wat kleingeld op hun eigen kleedje leggen, om zo nog beter duidelijk te maken welk gedrag gewenst is. Allemaal kenmerken die een groot contrast aanleggen tussen de langslopende, welvarende en goedgeklede potentiële geldgevers en de statische en uitzichtloze (figuurlijk en letterlijk) situatie van de blinde man. Daar kan een mens zich erg ongemakkelijk door voelen, en het is, denk ik, dat ongemak dat verlicht wordt door de nieuwe versie van de tekst.
Dank je Lara, prima aanvulling. In de literatuur over directieve taalhandelingen, bijvoorbeeld verzoeken, vind je ook terug wat jij zegt: naarmate een taaluiting minder expliciet de taalhandeling (hier: verzoek) verwoordt is meer context-/situatie-informatie nodig om de uiting nog als verzoek te kunnen interpreteren. Bij een hint is die noodzaak van context-/situatie-informatie het grootst.
(Leg 25 mensen taaluiting 1 (los van alle context) voor, en vraag wat de spreker beoogt. Doe hetzelfde met taaluiting 2, en veel minder mensen zullen het kunnen raden).
De context-elementen die je opsomt zijn samen ruim voldoende: de hint kan in déze situatie gebruikt worden zonder enig risico op mis-communicatie; het communicatieve doel blijft overduidelijk, en heeft de expliciete formulering van versie 1 niet nodig. En daar zit denk ik het succes van de ingreep: versie 1 is misschien ‘overdone’ (en cliché waardoor het minder aandacht trekt). Versie 2 appelleert aan andere gevoelens (meer gedeeld met voorbijgangers), en trekt door z’n ongewone woordkeus meer aandacht.